Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers
Artikel 49 Samenloop van pensioenen (behoort bij hoofdstuk 7)
1
Pensioenen ten aanzien waarvan artikel 11 of 20a van de wet van 1 augustus 1956, Stb. 455, toepassing heeft gevonden, worden, onverminderd de artikelen 93 en 94 zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet en met inachtneming van het volgende lid, met ingang van het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet of het later tijdstip waarop zij zijn ingegaan, nader vastgesteld zonder de in eerstgenoemde artikelen vervatte beperking.
2
De nadere vaststelling bedoeld in het vorige lid geschiedt zodanig, dat niet daadwerkelijk gelijktijdig vervulde diensttijd slechts wordt medegeteld bij de berekening van het pensioen waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert. Bij de toepassing van de vorige volzin wordt onder pensioen tevens verstaan een pensioen krachtens een andere regeling bedoeld in artikel 34, tweede lid.
3
De voorgaande leden vinden slechts toepassing, indien tengevolge daarvan de som van de pensioenen meer bedraagt dan deze zou hebben bedragen, indien de op de dag voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet van kracht geweest zijnde bepalingen van toepassing zouden zijn gebleven. Indien krachtens de voorgaande volzin geen nadere vaststelling der pensioenen plaatsvindt, is op het totaal der pensioenen artikel 105 van toepassing.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.